Defensie
2.0
Hart of hard voor je personeel?
Frans Matser
De stapeling van
bezuinigingen en reducties bij Defensie maakt dat er voor militairen moeilijke
tijden aanbreken. De vergrijzing, de huizencrisis en de eurocrisis blijven
zware druk zetten op de overheidsfinanciën. En Defensie is in de laatste jaren
tot een sluitpost van de rijksbegroting verworden. Het defensiebudget lijkt nog
het meest op een grabbelton, waarin elke partij op gezette tijden een greep mag
doen. Tanks, helikopters, schepen; een bataljon hier of daar minder: altijd
prijs, maakt niet uit wat je pakt. En achteraf wordt er een mooie
doelredenering verzonnen om het gegrabbel in een theoretisch, ‘visionair’ kader
te plaatsen. Zo wordt de krijgsmacht weer ‘toekomstvast’ gemaakt. Voor een paar
jaar…
Bovendien waait er
sinds enige jaren een gure wind in personeelsland. Natuurlijk niet alleen bij Defensie.
Wat er bij Defensie gebeurt, is eerder een onderdeel van de algemene tendens op
personeelsgebied in Nederland. En die tendens is in een paar steekwoorden weer
te geven: minder vaste contracten, slechtere arbeidsvoorwaarden, hogere
pensioenleeftijd, lagere pensioenuitkeringen en grotere flexibiliteit. Dat
laatste lijkt iets positiefs – en zo brengen werkgevers dat doorgaans ook –
maar het betekent in essentie dat werknemers zelf voor een studie moeten
opdraaien, gemakkelijker ander werk moeten accepteren en sneller en eenvoudiger
ontslagen kunnen worden. Kortom: zaken waar de gemiddelde werknemer niet erg
warm voor loopt. Als we naar de concrete ontwikkelingen bij Defensie kijken,
zien we overigens dat de werkgever Defensie het nog veel bonter maakt dan de
algemene tendens. Oordeelt u zelf.
Gehandicapte krijgsmacht
De Nederlandse
krijgsmacht heeft zich de afgelopen 20 jaar ontwikkeld tot een professionele,
expeditionaire strijdmacht die daarnaast ook – vrijwel onzichtbaar – duizenden
keren per jaar nationaal wordt ingezet. Dat is mooi en daar kan Nederland trots
op zijn. Maar de militairen kopen daar niet veel voor, want tegelijkertijd
blijven investeringen achter, is er te weinig geld om te oefenen en is de
krijgsmacht flink kleiner geworden. En kleiner is niet beter, zoals sommige politici
ons willen doen geloven. Zo is vanuit het oogpunt van voortzettingsvermogen, de
Nederlandse krijgsmacht geen eredivisiespeler meer. De belangrijke posities in
het elftal zijn al langer niet meer dubbel bezet. Dat geldt voor spullen én
voor mensen en bleek al tijdens de missie in Uruzgan.
De inmiddels in
gang gezette reorganisatie, zal de situatie niet verbeteren. Integendeel! Het
opheffen van schepen, squadrons, tankbataljons en het schrappen van twaalfduizend
functies zal niet alleen de robuustheid van de Nederlandse krijgsmacht (verder)aantasten,
maar heeft daarnaast het vertrouwen van het personeel in Defensie als
betrouwbare werkgever een flinke knauw gegeven. Vertrouwen dat juist bitter nodig
is bij expeditionair optreden.
Laten we gewoon
man en paard noemen: de meeste militairen hebben er gewoon flink de pest in om
– zonder enige visie – bij elke bezuinigingsoperatie van de overheid weer de
klos te zijn, maar wel maanden van huis te zijn en risico’s lopen bij inzet in
opdracht van diezelfde overheid.
Aan het snijden
in Defensie lijkt geen einde te komen. Het recente regeerakkoord van Rutte II
vormt daarop geen uitzondering. Hoewel het uitblinkt in onduidelijkheid over
tal van zaken, is wel helder dat Defensie gewoon mee moet doen met de algemene
kaasschaaf van 2% en daarnaast geen compensatie krijgt voor prijsstijgingen. Met
de huidige inflatie van 3% hollen we dus gewoon weer 5% achteruit! Dat zijn
honderden miljoenen die allemaal bezuinigd moeten worden. Dat moeten andere
overheidsdiensten ook, maar bij Defensie komt dat bovenop het miljard waar we nog
volop mee bezig zijn. Daarnaast wordt een deel van het budget (250 miljoen) in
feite aan buitenlandse zaken gegeven. Hoewel het misschien te vroeg is om met
zekerheid vast te stellen hoe hiermee gehandbald wordt, lijkt het niet
onwaarschijnlijk dat de (PvdA) bewindlieden op buitenlandse zaken en
ontwikkelingssamenwerking dit geld liever in zullen zetten voor andere internationale
taken dan het financieren van militaire inzet. Wat overblijft, is een
gehandicapte krijgsmacht.
Meer minder
Laten we maar eens
een paar arbeidsvoorwaardelijke zaken bij de kop nemen en trachten die te
duiden in het licht van lopende en te verwachten personele ontwikkelingen. In
de eerste plaats is in het regeerakkoord de nullijn voor de ambtenaren
afgesproken. Er zal dus ook de komende jaren voor de defensiemedewerkers geen
cent bijkomen. De meeste militairen zullen echter voor hun gezinnen te maken
krijgen met toenemende kosten tengevolge van beperkingen in de
hypotheekrenteaftrek, hogere belastingen en stijgende kinderopvang en zorgkosten.
Dan de Wet Uniformering
Loonbegrip. Hiermee beoogt het kabinet het loonstrookje te vereenvoudigen door
een nagenoeg inkomensneutrale ingreep. De WUL schaft de belasting over inkomensafhankelijke
bijdrage voor de zorgverzekering af, onder gelijktijdige verhoging van de
inkomstenbelasting. De gemiddelde Nederlander merkt daar vrijwel niets van maar
voor militairen leidt deze ingreep tot een extra structureel koopkrachtverlies,
tot 5%. Militairen kennen in hun gesloten, verplichte zorgstelsel namelijk geen
inkomensafhankelijke bijdrage en krijgen dus alleen de negatieve effecten van
de wet voor hun kiezen: een fikse belastingverhoging. Feest voor het ministerie
van Financiën ten koste van alle militairen! Over eventuele compensatie voor
2014 en verder, zou volgens werkgever Defensie kunnen worden gesproken in het
arbeidsvoorwaardenoverleg. De benodigde compensatie moet dus uit de bestaande
arbeidsvoorwaarden worden betaald: een sigaar uit eigen doos.
Daarvan zullen er,
naar ik vrees, nog veel meer volgen. Het gaat namelijk momenteel met alle
specifieke regelingen voor militairen dezelfde kant op: als ze tot enige ‘voordeel’
leiden, worden ze genivelleerd en als ze tot ‘nadelen’ leiden, hebben militairen
gewoon pech gehad. Dat die voor- en nadelen vroeger een soort evenwicht
vormden, telt dan even niet meer mee. Kijk maar naar de buitenlandtoelages, kinderbijslag
voor in het buitenland geplaatste militairen, reiskostenvergoedingen en het reizen
met de eerste klasse in de trein. Het gedachtegoed van de ‘pluk-ze-wetgeving’
wordt in deze dagen door de overheid wel erg ruim op de (militaire) ambtenaren toegepast.
(Pre-) pensioen
Maar er is nog
meer. De pensioenleeftijd voor militairen is de afgelopen jaren van 55 jaar
naar 60 jaar verhoogd. Dat zijn dus vijf jaar erbij! Tegenover in de markt twee
jaar. En daar zal het niet bij blijven. De verwachting is dat 62 het volgende tussen-station
is. De teller staat dan op zeven jaar erbij.
Beleidsmatig
kunnen we hopelijk nog een paar jaar enige steun van onze werkgever verwachten
om dit scenario niet te overhaasten. Dat doet Defensie echter niet geheel
onbaatzuchtig. Er moeten immers nog 12.000 functies ‘wegbezuinigd’ worden en
dan zitten mensen die langer werken alleen maar in de weg.
Maar als in 2016
de organisatie ‘opgeschoond’ is, lijkt een verder verhoging van de leeftijd
waarop militairen met vroegpensioen kunnen, onontkoombaar. De discussie in
hoeverre het mogelijk is om op deze leeftijd aan de gewenste fysieke eisen voor
veel functies te voldoen, schuift de werkgever lekker nog een paar jaar voor
zich uit. Tot het te laat is en de wal het schip keert. Struisvogelpolitiek van
het type dat we helaas veel vaker zien bij het huidige personeelsbeleid.
Over de hoogte
van de (pre)pensioenuitkeringen durf ik bijna niet te schrijven. Iedereen die
de afgelopen jaren het nieuws heeft gevolgd, weet dat het ABP er niet erg florissant
voor staat en dat de hoogte van de pensioenuitkering absoluut geen gelijke tred
heeft gehouden met wat de militairen in het verleden door de overheid voorgespiegeld
is. Ook zal op enig moment de strijd om het eindpensioen voor militairen wel
weer oplaaien. Geen vrolijk vooruitzicht.
Daarnaast
dreigen er, door de ophoging van de AOW leeftijd, allerlei ‘gaten’ te ontstaan in
de aan de AOW gekoppelde ‘franchise’ die in ons pensioen is ingebouwd. Dit kan
tot forse verlagingen van het pensioen leiden. De werkgever Defensie lijkt ook niet
bereid om dat te repareren. Meer waarschijnlijk is dat daarvoor weer een hoge
prijs binnen het arbeidsvoorwaardenoverleg gevraagd gaat worden (langer
doorwerken, afzien van verworven rechten, lagere pensioenuitkering).
Samengevat: het
ziet er naar uit dat Defensie wil proberen alle ‘onbedoelde neveneffecten’ van
nieuwe wetgeving financieel af te wentenen op het eigen personeel. Beloftes van
de overheid zijn tegenwoordig kennelijk niets meer waard. Dat hadden we
allemaal wel verwacht van bepaalde landen in Zuid-Amerika, maar het geldt
tegenwoordig evenzo voor Nederland.
Flexibel
De invoering van
het flexibele personeelsysteem is een ander stukje van de personele legpuzzel.
Want hoe mooi het ook klinkt, dat flexibele, het heeft natuurlijk maar één doel:
zorgen dat er op elk moment snel en gemakkelijk ingespeeld kan worden op
aanpassingen van de omvang van de krijgsmacht. In goed Nederlands: je moet op
eenvoudige wijze en met zo min mogelijk kosten van je personeel af kunnen
komen.
Op zich is het
streven om bij alle categorieën militairen tussentijds vertrek te stimuleren begrijpelijk.
In de tijd van de dienstplicht werd 60 % van de organisatie (de onderkant)
gevuld met tijdelijke werknemers. Dat gold ook voor een groot deel van de
lagere officiers en onderofficiersfuncties. Dienstplichtige kaderleden
verdwenen na een jaar uit beeld en beroepskaderleden konden doorstromen. Er was
dus plaats voor iedereen in de herberg. Elke KMS leerling kon adjudant worden
en voor elke cadet van de KMA lag een overstefunctie in het verschiet.
Maar dat kan nu
niet meer. Want terwijl het aantal beroeps luitenants en sergeanten dat bijvoorbeeld
de landmacht nodig heeft, door het wegvallen van de dienstplichtige kaderleden,
juist is toegenomen, is de omvang van de totale krijgmacht en daarmee ook functies
op een hoger niveau, sterk afgenomen. Die beroepskaderleden kunnen in een piramidale
organisatie dus onmogelijk allemaal een loopbaan van veertig jaar volgen. Daar
zijn gewoon geen functies voor! En 30 jaar werken als pelotonscommandant is ook
geen optie. Er moeten dus mensen tussentijds uitstromen.
De vraag is dan hoe
je hun arbeidsvoorwaarden vorm geeft op het moment dat ze de organisatie moeten
verlaten. De Amerikanen doen dit al jaren door aan hun militairen na 15
dienstjaren een direct ingaand pensioen toe te kennen dat na 20, 25 en 30 jaar
steeds iets hoger komt te liggen
.
Veel militairen kiezen daar (al dan niet gedwongen) op 35, 40 of 45 jarige
leeftijd voor een tweede carrière. De start hiervan wordt mogelijk gemaakt door
de financiële zekerheid van het militaire vroegpensioen. Je gaat immers
doorgaans iets heel nieuws doen en zult dus de nodige jaren met een flinke
inkomensachteruitgang geconfronteerd worden.
Defensie heeft
nu een aanzet tot een dergelijk regeling opgenomen in het Sociaal Beleidskader
(SBK) 2012. Maar de percentages waarover we in Nederland praten, zijn
lichtjaren verwijderd van de Amerikaanse verhoudingen. Zo krijgt volgens de ‘regeling
gegarandeerd maandelijks inkomen’ in het SBK 2012 een medewerker met 24
dienstjaren een uitkering van 30% van het laatstgenoten bruto salaris. Dit
loopt tot 37,5% voor mensen met meer dan 32 dienstjaren. Die zijn dan echter
niet erg ver meer verwijderd van hun reguliere prepensioen met een
uitkeringshoogte van ca. 70%. Door gebruik te maken van deze regeling doe je
jezelf dus wel erg tekort. Maar ja… een meer realistische regeling kost Defensie
veel geld. En dat is er nu even niet!
Toch is dit de
enige oplossingsrichting waarin je met een professioneel beroepsleger
aantrekkelijk blijft op de arbeidsmarkt, je krijgsmacht piramidaal en jong
houdt en zonder grote onrust onder je personeel met een steeds weer in omvang
wijzigende organisatie kunt omgaan. Maar het personeelbeleid gaat momenteel precies
de andere kant uit.
Baankansen
Volgens arbeidsmarktdeskundige
zijn mensen tussen 45 en 65 jaar momenteel nauwelijks aantrekkelijk voor
werkgevers. Ze kunnen niet veel meer dan mensen tussen 35 en 45 maar zijn veel
duurder door het systeem van periodieke loonsverhogingen. Een groei in salaris die,
na een zekere leeftijd, voor de meesten geen gelijke tred houdt met hun productiviteitstoename.
In een krappe arbeidsmarkt zijn werkgevers bereid deze prijs te betalen, bij
een ruime arbeidsmarkt en krappe marges niet. De roep om ‘flexibiliteit op de
arbeidsmarkt’ wordt dan steeds luider. Dat klinkt namelijk stukken beter dan
eenvoudig ‘dure mensen ontslaan’, maar in essentie is dat wel waar het op
neerkomt.
In 2012 zijn er in
Nederland meer dan 200.000 mensen met een vaste aanstelling ontslagen, het merendeel ouder dan 40 jaar. De meesten vinden geen werk meer. Bij jongeren wordt ontslag
haast niet meer als zodanig geregistreerd. Zij heten sinds kort met een mooi
woord de ‘flexibele schil’, want ze krijgen nauwelijks nog vaste contracten.
Net als bij Defensie trouwens.
Als er in 2013
en 2014 duizenden defensiemedewerkers in dezelfde leeftijdscategorie zullen worden
ontslagen, zal het probleem alleen maar toenemen. En bemiddelen van werk naar
werk klinkt mooi, maar dan moet er wel passend werk zijn. Oh ja, dat gaat natuurlijk
ook overboord: het begrip ‘passend werk’. Dan is er weer een probleem opgelost:
ten koste van het personeel.
Solidariteit en vertrouwen
De aard van het
werk bij Defensie brengt met zich mee dat er een hoge mate van onderlinge
solidariteit en wederzijds vertrouwen moet zijn. Tijdens inzet en oefening moet
je immers – soms letterlijk – je leven aan je collega’s toevertrouwen. De
belangrijkste consequentie van de geschetste, gure wind in (defensie-)
personeelsland is het wegvallen van die onderlinge solidariteit.
Dat komt in de
eerste plaats door het groeiende wantrouwen van veel personeelsleden tegen een onbetrouwbare
en onredelijke werkgever. In een organisatie waar het personeel bij elke nieuwe
wet onevenredig gepakt wordt en waar niemand weet wie er als volgende ontslagen
wordt, komt er onvermijdelijk een moment waarop individuele militairen een
negatief beeld krijgen van de commandolijn boven hen.
Vooralsnog lijkt
dat wantrouwen zich vooral toe te spitsen op de politici in Den Haag. Maar het
is niet denkbeeldig dat dit wantrouwen zich de komende tijd uitbreidt naar de
ambtelijke top van de defensieorganisatie en tenslotte ook afstraalt op de leiders
van Defensie: de officieren. In het domein van de officier is immers door henzelf
nadrukkelijk de kwalificatie ‘vertegenwoordiger van de werkgever’ opgenomen. Officieren
moeten daarom steeds weer de slechte boodschap ‘verkopen’ aan hun mensen. Ze doen
dat doorgaans met bewonderenswaardig enthousiasme en grote bevlogenheid.
Positief denken is een kwaliteit. Maar alleen maar positief praten over
negatieve dingen, is niet realistisch en maakt de boodschapper op den duur ongeloofwaardig.
En bedenk: vertrouwen komt te voet, maar verdwijnt te paard! Terwijl juist militairen
vertrouwen in de politiek moeten hebben. Politici besluiten immers over de
inzet van de krijgsmacht, waarna militairen hun leven inzetten in het belang van
ons land. Het ondermijnen van dit vertrouwen is slecht voor de band tussen politiek
en krijgsmacht, een band die onmisbaar is binnen ons democratisch bestel.
Slot
Misschien is er
momenteel geen geld voor, maar de krijgsmacht zal echt iets moeten doen aan de arbeidsvoorwaarden
van de mensen die de organisatie tussentijds moeten verlaten. Toen de nieuwe personeelssystematiek
in het begin van deze eeuw in zwang kwam, noemden we dat nog naïef up-or-out. Omdat dat zo lekker bekte en duidelijk
aangeeft waar het om gaat. Na een paar jaar werd die term vanuit het ministerie
verboden. Beleidsverantwoordelijken hebben inmiddels van communicatieadviseurs
geleerd dat je vervelende dingen beter niet bij de naam kunt noemen. Dat geeft
alleen maar ellende. Slimme eufemismen zoals ‘flexibel personeelssysteem’ doen
het veel beter. Een hoop stront heet daarom tegenwoordig een portie voedingsstoffen
residu, maar als je er met je schoen in stapt, is het net zo smerig.
Tegen deze
achtergrond komen al die fraaie woorden over een ‘hart hebben voor het
personeel’ in een dubieus daglicht te staan. De werkelijkheid is dat in de
huidige economisch situatie en met de huidige arbeidsmarkt het personeel van de
krijgsmacht een harde tijd tegemoet gaat. Mooier kan ik het niet maken.
Ook gepubliceerd in Armex. Jan 2013.