De
landmacht heeft een lange traditie, waarbij - met name in de vorige eeuw - de gevechtsvorm
van het vertragend gevecht domineerde. Hoe heeft al dat vertragen de jonge
officieren van toen mentaal gevormd? De subalterne officieren van toen zijn
immers de generaals van nu. Een parallel tussen het vertragend gevechten van
toen en strijd tegen de bezuinigen van nu, is mij eigenlijk pas de laatste
jaren opgevallen.
Voor ik die
vraag beantwoord even wat achtergrond over het vertragend gevecht voor de
collega’s van Marine
en Luchtmacht die altijd een beetje
moeten lachen om de landmacht met zijn traditie van tweehonderd jaar
handleidingen en voorschriften.
Het vertragend gevecht is een gevechtsvorm waarbij onder vijandelijke
druk terrein wordt prijsgegeven, om tijd te winnen. Tegelijk proberen we de
vijand zo veel mogelijk verliezen toe te brengen en niet gebonden te raken.
Zoals sommigen zich nog herinneren uit de goede oude tijd, was de bedoeling dat
we de Russen en hun vrienden, die in grote aantallen oost van het Elbeseite-kanaal
bivakkeerden, zouden ophouden tot de Amerikanen en andere bondgenoten ons een
handje kwamen helpen. Daartoe werden verdedigingsstroken ingericht die de
vijand moesten dwingen tot tijdrovend ‘ontplooid
optreden’. Als de
geachte opponent dan ter vermeestering van onze posities, ontplooid ten aanval
trok, probeerden we hem zoveel mogelijk schade toe te brengen gebruik maken van
vooral lange dracht systemen (tank, anti-tank en krombaan). Als de vijand
tenslotte met zware verliezen tot vlak bij onze opstellingen zou zijn gekomen,
trokken wij ons, onder bescherming van dekkingsvuur en artillerie, als de
wiedeweerga terug naar een nieuwe verdedigingsstrook die een aantal kilometers
verder naar achteren was gelegen. Daar proberen we het spel dan te herhalen. In
theorie zou de vijand zo zwaardere verliezen lijden dan wij en zouden we ‘ruimte’ ruilen voor ‘tijd’. Die tijd was nodig om
onze Amerikaanse bondgenoten in te vliegen. Als die er eenmaal waren, zouden we
samen het initiatief hernemen en de door ons deskundig verzwakte vijand stoppen
en verslaan. Onze tegenaanval zou, volgens een optimistisch scenario, dan tot
het herwinnen van het verloren terrein leiden en zo konden we de West-Duitse
grenzen en de wereldvrede herstellen. Aldus in een notendop de NATO Koude
Oorlog doctrine.
In Nederland hoopten wij natuurlijk allemaal vurig dat dit ‘omkeermoment’ in de strijd
zich zou voordoen voordat de oprukkende Sovjets de Nederlandse grens hadden
bereikt. We zijn er gelukkig nooit achter gekomen of dat een realistische wens
was. Kind van de rekening bij deze tactiek waren natuurlijk onze oosterburen
geworden, in wier achtertuin nogal wat schade zou zijn ontstaan als wij, samen
met onze geachte opponent, al rollebollend met tienduizenden pantservoertuigen
eerst van oost naar west en daarna in omgekeerde richting, door het land zouden
trekken. Gelet op de Duitse historie, vonden de meeste Nederlanders dat in de
vorige eeuw heel acceptabel. Tot zover deze militair-historische opfrisser.
Als we de taak-middelen discussie sinds de val van de muur volgen, dan
zien we eigenlijk dat onze huidige generatie generaals (groot geworden met het
vertragend gevecht) nog steeds
teruggrijpt op dezelfde tactiek. Vervang ‘ruimte’ door ‘budget’ en klaar is de vergelijking.
Dat gaat ongeveer als volgt: politici openen op gezette tijden de
aanval op de defensiebegroting. Generaals putten zich uit in tal van argumenten
waaruit moet blijken dat nieuwe bezuinigingen echt onmogelijk zijn. Het
legerkorps is onmisbaar, de divisie is onmisbaar, de tank is onmisbaar! Het
land is in gevaar, er is geen ‘vet’ meer op de botten, de bodem is bereikt! Maar als de
politici hun aanval op volle sterkte ontplooien, trekken onze generaals hun
krachtige bezwaren - natuurlijk alleen achter gesloten deuren geventileerd - in
en maakt de legerleiding op het laatste
moment een acrobatische ‘draai’. Vervolgens trekken we
ons een paar honderd miljoen euro terug, om ons daar in een nieuwe
verdedigingslinie in te graven. Nieuwe ‘veiligheidsanalyses’, nieuwe ‘absolute minima’ en nieuwe defensiestructuren komen in zicht. Een
bij de huidige tijd (en budgetten) passende, kleinere, maar altijd weer
moderne(re) krijgsmacht, is wat ons steevast in het vooruitzicht wordt gesteld.
Prachtige vergezichten worden door de bewindslieden geschetst, waar steevast
tegenover forse bezuinigingen ook (kleine) beleidsintensiveringen worden gepresenteerd. Maar een paar jaar later is
deze nieuwe weerstandsstrook in de vorm van een moderne, betaalbare en ‘toekomstvaste’ krijgsmacht plotseling opnieuw
onbetaalbaar geworden en doelwit van het hernieuwde bezuinigingen. Het keiharde
spel herhaald zich dan opnieuw. Want, net als in het verleden met de schier
onuitputtelijke Warschaupact divisies, hergroepeert het bezuinigingsspook naar
iedere aanval, en hervat zijn opmars korte tijd later met nieuwe energie.
En de hulp
van bondgenoten? Daar begint de vergelijking mank te gaan. Recentelijk wierpen
een paar kleine oppositiepartijen zich, koesterend in het licht van hun
meerderheid in de Eerste Kamer, even op als de langverwachte bondgenoten. Een
klein succesje, maar zeker geen herstel van verloren terrein zoals de doctrine
ons dat beloofde. Een stapje minder terug, dat wel. De realiteit is dat er
verder weinig bondgenoten in beeld zijn. De vraag is dan onvermijdelijk:
hoeveel geld valt er nog te ruilen voor tijd?
Ik schat
nog twee miljard. Dan staan er op de defensiebegroting alleen nog pensioenen en
wachtgelden (van al het afgevloeide personeel) en nog wat klein,
maatschappelijk handige en onvermijdelijk spullen. De marechaussee, de
saluutbatterij, wat schepen voor vlagvertoon, wat transportvliegtuigen en
helikopters, de explosieven opruimingsdienst en wat handige speeltjes waar
politie en samenleving met het oog op de binnenlandse veiligheid nog een beetje
brood in zien. Oh ja, en wat genie, wat drones een paar duizend reservisten.
Een functioneel operetteleger.
Geen leuk
vooruitzicht, maar op termijn de harde realiteit. Terugkijkend op de afgelopen twintig
jaar, is tweehonderd jaar ervaring in het voeren van het vertragend gevecht
onze generaals dus toch goed van pas gekomen. Maar het zal naar het zich laat
aanzien de krijgsmacht uiteindelijk niet redden. Het punt waarop de
defensieorganisatie als gevechtsmacht zal zijn ontmanteld, is door deze historische
vaardigheid van onze generaals wel met enige tientallen jaren naar achteren
verschoven maar, niet meer dan dat.
Oh ja, er
is natuurlijk nog een verschil met het scenario van het vertragend gevecht. Er
vallen gelukkig geen slachtoffers. Althans geen doden en gewonden. Hoe we de
militairen en burgers noemen die de komende jaren door alle bezuinigingen hun
werk gaan verliezen… zegt u het maar. Collateral
damage? En tenslotte de hamvraag, hoe loopt het af met het kleine,
schatrijke landje dat anderen graag de maat neem vanaf de overvolle bagagedrager
van supermacht Amerika? Een lekker vet hapje voor de poes als we er ooit
afvallen? Of zal er zich de komende 200
jaren nog een deus ex Magina voordoen? Wat denkt u?
Gepubliceerd
in Militaire Spectator Jaargang 183 nummer 4, april 2014.
Frans
Matser
Geen opmerkingen:
Een reactie posten