donderdag 27 juni 2013

Toekomst

Toekomst

Ik zit in de mess en bestel een biertje. Ik raak in gesprek met een jonge luitenant die het afgelopen jaar van de KMA gekomen is. Het is een beleefd gesprek. Hij informeert belangstellend naar mijn uitzendverleden en wat ik vroeger zoal gedaan heb. Ik vraag hem hoe zijn functie bevalt en wat hij van de opleiding KMA vindt. Dan vraag ik wat hij vindt van de alsmaar aanhoudende bezuinigingen en reorganisaties.
In tegenstelling tot de meeste oudgedienden waarmee ik over deze materie praat, vliegt deze luitenant niet direct in de gordijnen. Hij lacht en zegt: ‘Mijn docent psychologie op de KMA vertelde mij eens, dat elk mens op dezelfde manier reageert op rampspoed. Eerst een fase van ontkenning, dan woede en ten slotte berusting. De bezuinigingen bij defensie worden door veel collega’s ervaren als rampspoed. Ik hoor dat dagelijks op de werkvloer. De meesten collega’s zitten nog in fase één of twee van het proces. En dat begrijp ik best. Maar ik probeer er anders tegenaan te kijken.’
‘Hoe bedoel je’, zeg ik verbaasd. ‘Hoe kun je daar nu anders tegenaan kijken! Het is toch een en al droefenis.’
‘Ach, ik denk dat het komt doordat de meeste collega’s hier al lang werken. Ze geloven gewoon nog niet dat de geweldige mooie professionele organisatie die ze in de afgelopen tien jaar hebben opgebouwd, toen we in Bosnië, Irak en Afghanistan serieus meededen aan een echt conflict, zal worden ontmanteld.’ Hij aarzelt een moment en kijkt me  met een vriendelijke blik aan. Alsof hij me geen pijn wil doen. ‘Ik ben nog niet zo vergroeid met de organisatie; voor mij is het allemaal nieuw’.
Dan gaat hij verder: ‘Laten we wel zijn, het gaat toch gebeuren. Wat we ook doen. Stap voor stap. Sommige collega’s wijzen verongelijkt op de 2% BNP grens die ooit door de NATO landen is afgesproken voor hun defensie-inspanningen. Voor hen is het een soort laatste strohalm. Maar ja, geen enkel NATO land houdt zich aan die 2 %. Met uitzondering van Amerika, Engeland and Frankrijk. Maar die doen dat niet voor de NATO, maar voor zichzelf. Omdat de burgers en de politici in die landen een militaire rol willen spelen in de wereld. Die 2 % is 50 jaar geleden afgesproken toen de vijand met tig pantserdivisies, onderzeeërs en jachtbommenwerpers voor onze deur lag. Maar die zijn er niet meer. Als we heel eerlijk zijn, is erg feitelijk geen noemenswaardige militaire dreiging meer tegen Nederland. Dat is net zo’n hard feit, als dat er in de jaren ‘60 geen vraag meer was naar Nederlandse steenkolen of in de jaren ‘80 naar Nederlandse schepen. Natuurlijk gaat dat geleidelijk. Maar het is een onomkeerbaar proces. Net als de drie fases van de acceptatie van rampspoed.’
Hij luistert bedachtzaam naar mijn tegenwerpingen. De wereldvrede, de internationale solidariteit, onze handelsbelangen. Als ik uitgeraasd ben, herneemt hij vastberaden de lijn van zijn betoog. ‘Dat is allemaal waar, maar volgens mij hebben we tegenwoordig een krijgsmacht om elders in de wereld vrede te brengen en thuis wat nationale taken uit te voeren. Dat laatste kost geen miljarden. Eerder miljoenen. Waar, met welke middelen en hoeveel vrede we in het buitenland brengen, is en blijft een politieke beslissing. En Nederland heeft nu eenmaal geen serieuze militaire ambities op het wereldtoneel. Daarnaast verkeren we voor de derde keer in korte tijd in een financieel-economische crisis. De zorgkosten exploderen, de werkloosheid groeit, onze huizen, ons spaargeld en onze pensioenpolissen verdampen. Te midden van al die tegenslag heeft de gemiddelde Nederlander weinig zin in kostbare militaire operaties in het buitenland. Dat is nu eenmaal de realiteit. Een Euro kan per slot van rekening maar één keer uitgegeven worden. Behalve dan natuurlijk in Griekenland.’ Hij lacht weer en onwillekeurig moet ik ook lachen. ‘Ja, die Grieken hebben ons jaren lang mooi om de tuin geleid.’ Ik zucht.
‘Ik hoor veel oudere collega’s verbitterd zeggen dat onze politici niets om veiligheid geven, maar dat is volgens mij ingegeven door die fase van ontkenningen. Door ontkenning van de nieuwe financiële- en veiligheidssituatie in Nederland. Weinig geld en veel veiligheid. En natuurlijk door woede. Woede over het afbreken wat ze aan het hart gaat … en niet te vergeten de onzekerheid over hun baan. Maar we zijn als defensiemedewerkers natuurlijk niet de enige en niet de laatste die buiten onze schuld overtollig worden. De mijnen zijn gesloten, de scheepsbouw is ook uit Nederland weg. Allemaal goeie professionals die trots op hun beroep waren.’ Ik word nu toch benieuwd waar hij naartoe gaat en dwing mezelf hem niet opnieuw te onderbreken.  
Na een moment van aarzelen, gaat hij door: ‘De traditionele defensieorganisatie zoals u die gekend heeft, zal volgens mij verdwijnen. Net als de eerder genoemde bedrijfstakken is er namelijk geen vraag meer naar onze producten. Er zijn nauwelijks  Nederlanders die het echt belangrijk vinden dat defensie wat in Afghanistan, Irak of Afrika doet. En zeker niet als dat geld kost. En dus zijn er geen politici die het in hun programma opnemen. De Cavalerie is al verdwenen. De artillerie zal volgen en wie ziet er over 20 jaar nog grote aantallen Nederlandse bemande straaljagers in de lucht? Kijk, ik heb een contract voor 7 jaar en weet niet of ik daarna nog wil blijven. Of mag blijven… maar ik heb me voorgenomen de realiteit niet te ontkennen, hoe vervelend ook: laten we vooral nadenken over wat ervoor terug moet komen. En dan blijft er volgens mij nog steeds voldoende leuk en uitdagen werk over. Cyberdefense waar de chinezen al met 50.000 man aan werken en drones die nu kennelijk door de politie worden begeerd. Daar doen we nog veel te weinig mee. We vernieuwen niet, we houden aan de top nog te veel vast aan het oude.’
Ik ben even sprakeloos over zoveel realiteitszin. Hij schijnt er niet bang van te zijn, die nieuwe toekomst. Hij neemt een slokje bier en kijkt me meelevend aan. Mijn non-verbale reactie is duidelijk.
Ik voel boosheid opkomen: ‘Wat mag volgens jou defensie de Nederlanders dan wel kosten in deze nieuwe realiteit?’ Hoor ik mezelf op cynische vragen.
Hij haalt zijn schouders op. ‘Ach, het zal geen acht miljard meer zijn, eerder vijf of misschien uiteindelijk  vier. Dat is tragisch voor veel militairen en hun gezinnen. Maar het was indertijd ook tragisch voor die tienduizenden mijnwerkers en scheepsbouwers. En die hebben ook een ander vak geleerd. Als ze me niet meer nodig hebben, zoek ik over zeven jaar wel wat anders. Laten we ophouden te klagen over alle bezuinigen. Het helpt toch niet. We moeten niet de schuld bij anderen leggen. En de top van defensie moeten nu eens keuzes maken en niet tegen beter weten in toch weer te veel ouderwetse spullen overeind proberen te houden. Daardoor graven we iedere keer onze eigen graf en zitten we over een jaar opnieuw in de financieel problemen.’

Ik zwijg verbluft en bestel nog maar een biertje voor deze jongeman die de toekomst al geaccepteerd heeft. En er kennelijk niet zenuwachtig van wordt. Ik ben nog niet zover.  

Fr@ns M@tser, Militaire Spectator Juni 2013