Diversiteit [1]
Er wordt
zachtjes geklopt en de deur van zijn werkkamer gaat aarzelend open. ‘Generaal, of u even bij de minister wilt
komen. Spoedje.’ Zegt zijn managementassistente.
‘Waar gaat
het over?’
‘Diversiteitenbeleid.’
En ze kijkt hem aan of dan alles duidelijk moet zijn. ‘Hoezo, wat is daarmee?’
‘Ik begrijp
van de secretaresse van de minister dat ze een ambassadeur zoeken voor
diversiteit bij defensie. En de keus is op u gevallen.’ Ze kijkt zorgvuldig
neutraal.
Ambassadeur
voor diversiteit! Ja, dat kon er ook nog wel bij. Het enige dat hij van het
onderwerp weet, was dat diversiteit een ambtelijk eufemisme is voor beleid met betrekking tot allochtonen, homo-
en bi-sexuelen en zo. Merkwaardige gewoonte: als er een politiek probleem is,
verzinnen we er onmiddellijk een mooi woord voor en gooien we er een
ambassadeur op generaalsniveau tegenaan.
Vrouwen, ongewenst gedrag, reorganisaties en nu dus diversiteit. Of hij
het al niet druk genoeg heeft. Al die vergaderingen, al die werkbezoeken en al die
kransleggingen. En dan de sociale en representatie activiteiten waar de
krijgsmacht ook zo nodig door een generaal vertegenwoordigd moest worden.
Meestal in het weekend en de avonduren. Zijn vrouw vindt het al lang zo leuk
niet meer. En omdat het aantal generaals steeds verder afneemt, wordt het
alleen maar erger!
In zijn
computer opent hij de agenda van de minister. Ze is nu in gesprek met de CDS.
Dat duurt nog een kwartiertje en dan is er een half uurtjes ruimte. Hij heeft
dus nog tien minuten om zich voor te bereiden. Meer dan genoeg voor een
geroutineerd opperofficier.
‘Zeg maar
tegen de minister dat ik eraan kom. Over tien minuten.’ De deur wordt gesloten.
Snel pakt hij de telefoon en belt met de chef kabinet.
‘Wat wil de
minister precies… aha … paar keer per
jaar een vergadering… ambassadeurs bij alle vier de krijgsmachtdelen… een
klankbordgroep van de werkvloer… een themadag … misschien een symposium… en natuurlijk een jaarverslag voor de Kamer.
Ok… ja jij ook, dank je wel.’ Hij legt de hoorn op haak.
Klusje van
dertien in een dozijn. Dat symposium kan hij uitbesteden aan een van de
krijgsmachtdelen. De vergadering kan zijn HOT voorbereiden. En die
klankbordgroep kan Communicatie wel opzetten. Oproepje in de Defensiekrant en klaar is Kees. Voor dat
jaarverslag had hij nog wel een gebrevetteerde overste in zijn staf. Die heeft
het weliswaar al heel erg druk, maar ja zo gaat dat nu eenmaal als je verder
wilt komen. Defensieonderdelen om een rapportage vragen en dan een voorwoord en
een samenvatting en klaar. Misschien nog een externe deskundige voor een
adviesje inhuren. Wel een betrouwbare
uitzoeken. Want anders schreef zo’n zelfbenoemde ‘expert’ weer dat er niets van
deugde en dan had je de poppen aan het dansen. Zit de minister ook niet op te wachten.
Daar had de minister vast zelf wel een idee
over. Een politiek vriendje of iemand van het wetenschappelijk bureau van haar
partij. Had die ook weer een leuk betaald klusje. Nou, hij had de boel wel
voldoende geanalyseerd. Al weer bijna tien minuten van zijn kostbare tijd om.
En hij had nog zoveel te doen vandaag. Hij had zich nog zo voorgenomen om een
uurtje te gaan sporten, maar er zou wel weer niets van terecht komen. Nu eerst
maar naar de minister. Pen en papier lijkt hem niet nodig. Hij had de zaak al
wel klemvast. Alleen die vraag over die adviseur niet vergeten.
De minister
zit achter haar bureau en kijkt
moedeloos naar een stapels dossiers. De CDS was in geen velden of wegen te
bekennen. Was vandaag snel klaar geweest. De minister nodigt hem met een gebaar
uit te gaan zitten.
Ze steekt
voortvarend van wal: Politieke aandacht,
belangrijk thema, borgen in de organisatie. Over twee weken een Kamerdebat. Hij
luisterde maar met een half oor en tuurt ondertussen voorzichtig op het bureau,
waar dossiers liggen met geeltjes erop geplakt. Altijd handig om te weten wat
de minister ergens van vindt. Nu even opletten. Ze sluit af: ‘Fijn dat u deze
uitdaging wilt oppakken generaal. Volgens mij bent u de juiste man. Ik heb er
veel vertrouwen in.’ Zegt ze op bemoedigende toon. ‘U gaat er wat moois van
maken?’
‘Natuurlijk.
Maakt u zich geen zorgen. Volgende week ligt er een nota in het Departementaal
Beraad met de details en dan is het snel rond.’ Extra klusje voor zijn overste,
noteert hij in z’n geheugen.
‘Dan heb ik
nog een klein verzoek generaal.’ De minister kijkt hem aan met een stralende en
warme glimlach. Er gaat in zijn achterhoofd onmiddellijk een belletje rinkelen.
Dit is linke soep. Als de minister zo vriendelijk lacht, hangt er wat boven je
hoofd.
‘Volgende
week is in Amsterdam de Gay Pride. U weet ongetwijfeld wat dat is. Het
lijkt me goed dat we als defensie een gebaar maken en dit jaar meevaren met een
boot. Daar kunnen dan onze homo- en
bi-sexuele collega’s in uniform op meevaren en de wereld laten zien dat wij
daar bij defensie open en ondersteunend over zijn.’
‘Dat lijkt
me een uitstekend idee Excellentie.’ Zegt hij zonder veel enthousiasme. ‘Ik zal aanwijzingen geven dat iemand zich
daarom bekommerd.’ Hij wil aanstalten maken om op te staan, maar de minister
gebaart dat hij nog even moet blijven zitten. De alarmbel in zijn achterhoofd
krijgt gezelschap van een blauw zwaailicht.
‘Dat is
mooi, maar ik wil graag dat u persoonlijk op die boot staat. Als nieuwe
Ambassadeur van onze organisatie. In Uniform. Met decoraties. Een mooie
kleurenfoto daarvan, op de voorpagina
van de kranten, lijkt me heel ondersteunend als ik over 14 dagen met de Kamer over
dit onderwerp debatteer. Om duidelijk te maken hoe serieus het ons is!’
‘Excellentie,
ik weet niet of dat zo’n goed plan is. Ik bedoel… iedereen die daar staat is
toch homoseksueel of lesbies of zo. Misschien moet u dan toch iemand anders
vragen. Ik ken nog wel een hele capabele homoseksuele kolonel’
‘Generaal,
als u en u collega’s dit onderwerp 30 jaar terug wat serieuzer hadden genomen,
dan had ik nu geen heteroseksuele blanke
mannelijke generaal moeten vragen om dit klusje te doen… toch?’ Ze glimlacht en hij weet niet of het
leedvermaak of medeleven is wat in haar ogen blinkt.
‘Dus u ziet,
er zit niets anders op generaal. Dank u wel voor uw tijd. Veel succes. Ik wacht
met spanning op de foto’s.’
En voor hij
het weet staat hij weer buiten.
Verdorie. Is hij nog vergeten om de minister een naam van een goede adviseur te
vragen. Die kan hij nu zelf wel gebruiken! Waar praat je in godsnaam vier uur
lang over op een boot met dit soort mensen? Hij vreest het ergste. Met grote
stappen beent hij naar het bureau van zijn overste.
[1] Het
tijdstip waarin dit fictieve verhaal speelt, kan in de toekomst en in het
verleden liggen. De auteur wil benadrukken dat alle hoofdpersonen geheel aan
zijn fantasie zijn ontsprongen evenals de dialogen en de ‘gedachte’ van de generaal, die overigens
ook een admiraal had kunnen zijn.
Frans Matser
Gepubliceerd
in Militaire Spectator Jaargang 183 nr 3, maart 2014.